Al voor de Tweede Wereldoorlog brak een conflict in de anarchistische-“de wapens neder”-“gebroken geweertje”-beweging. De linkse regering in Spanje werd aangevallen door de fascistische troepen van Franco. Sommige leden van de anarchistische groepen besloten naar Spanje te gaan en de gewapende strijd tegen het fascisme aan te gaan. Anderen, principiële dienstweigeraars, weigerden te vechten en keurden de gewapende strijd af. Voor de socialistische groepen en organisaties in Nederland egon de Tweede wereldoorlog daarmee al in 1933, de machtsovername door nazi’s in Duitsland of in 1936, het begin van de Spaanse burgeroorlog. In het begin van de jaren tachtig herhaalde dit tafereel zich, toen leden van de antimilitaristische actiegroep Onkruit zich in de gewapende strijd in Nicaragua mengden.

Tijdens de bezetting door Duitsland waren de antimilitaristen machteloos door de overmaat aan geweld. De gereformeerden en de communisten konden nog een zekere mate van organisatie in stand houden, zodat onderduikers verborgen en van eten voorzien konden worden. De anarchisten waren echter te verdeeld. Bovendien waren de leiders ofwel al gedetineerd, zoals Anton Constandse in Sint Michels Gestel , ofwel bevonden zich in het buitenland (Arthur Lehning).

Na de Tweede Wereldoorlog was het anarchisme nog slechts een “kritische theorie” of “het geloof de vaderen”, of “de bron waaruit ik gedronken heb”. Van de praktijk van het vrijheidlievende socialisme was echter niets meer over. In de verslagen van de BVD over de federatie van Vrije Socialisten is dan ook niets te vinden over een oplossing of een weerwoord op de conflicten van die tijd: De Hongaarse Opstand (1956) , de Suez-crisis (1956), de oprichting van de Berlijnse muur (1961), of de Cuba-crisis (1962). Ik zou de anarchistische bladen van die tijd, Recht voor Allen of De Vrije Socialist nauwkeurig moeten bestuderen om te analyseren wat daar geschreven werd. Dat zou echter al weer een heel nieuw onderzoek, zoals bij het Palestina Komitee, betekenen.

De verslagen van de geheime dienst over de federatie van Vrije Socialisten aan het einde van de jaren vijftig en begin jaren zestig, beschrijven een conflict over de zeggenschap over de krant Recht voor Allen. De organisatie wil ook zeggenschap over de redactie. Een hele periode werd de krant door de hoofdredacteur volgeschreven. Dat beviel de leden van de vergaderingen niet. Door dat conflict komt ook de tegenstelling tussen “Het Noordelijk Gewest” en de randstad naar boven. Het Noordelijk Gewest heeft de camping in Appelscha, waar de Pinksterlanddagen gehouden worden. Daar is ook het anarchistische archief gevestigd. In de randstad wonen de meer intellectuele activisten, die graag over Multatuli, Sartre en Camus discussiëren.

Door een gebrek aan praktijk en door de onderlinge ruzies, lijkt de agenda van een vergadering van de Federatie in 1961 op een agenda van de duivenhoudersvergadering. Uit eigen ervaring weet ik echter dat deze mannen zich daar helemaal niet van aantrokken en rustig een half uur over wereldvrede en het kwalijke kapitalisme konden oreren, zonder dat er een voorzitter tussen kon komen.

Nederland werd in deze periode weer opgebouwd. De vakbonden zorgden voor onderhandelingen over de CAO’s en de loonsverhogingen. Alle socialistische stromingen waren verdacht en werden in de gaten gehouden vanwege de dreiging vanuit de Sovjet-Unie en de daaruit voortvloeiende Koude Oorlog. De idealen van dienstweigeren en antimilitarisme waren niet bestand tegen zeer excessief geweld gebleken. Wat overbleef, was dromen over de glorietijd van Domela Nieuwenhuis en het in stand houden van zijn nagedachtenis.